Spring naar inhoud

Vrij werk

Steengoed

24 april 2011

De man en de steen

Wat is dat toch met mannen en stenen? Tenminste, ik denk dat vrouwen zich daar niet mee bezig houden. Het is volgens mij echt een mannending. Bram Vermeulen zong over een steen die hij had verlegd in een rivier op aarde. Hij dacht dat hij daarmee de stroom voor altijd had veranderd. Ik weet wel beter. Hoeveel stenen heb ik niet verplaatst, en nog steeds stroomt het water door mijn handen naar de zee als altijd.

Die steen in mijn maag die ik voel als ik iets liefs wil zeggen, of gewoon iets aardigs, die zorgt ervoor dat ik mijn woorden inslik. Waarmee de steen steeds groter wordt. Op den duur verteert het wel, zo’n steen, maar het kost tijd. Of de steen als blok aan mijn been, die zorgt dat ik op mijn plaats blijf. Ik blijf binnen, ook als de zon schijnt, ik blijf buiten, ook als het regent. Inertie heet dat, dat weet ik nog van mijn studie, nu al weer lang geleden. Als je tegen de beweging ingaat, loop je achter de feiten aan. Sinus is eigenlijk een eikel, op de top van Cosinus begint hij pas te bewegen om dan te merken dat hij eigenlijk de andere kant op moet. Mijn steen zorgt er voor dat ik ook die traagheid heb. Altijd te laat of te vroeg, nooit op tijd.

En toen kwam Bretagne. Bretagne gaat helemaal over stenen. De eerste stop was nog net Normandië, Mont St. Michel. Een grote steen, bebouwd met omeletbakkerijen en souvenirshops. Boven is spiritualiteit te vinden, tegen betaling. Net als vroeger heeft geluk zijn prijs. Vroeger was dat eenzaamheid, nu vijf euro. Er is meer dat steen met een mens kan doen. In Huelgoat zag ik de Chaos du diable, dat was duidelijk geen mensenwerk. De stenen leken achteloos neergegooid, als door een kind dat met grind heeft gestrooid. Alleen zijn de steentjes dan vijfhonderd tot duizend keer zo groot. Je moet er geweest zijn, denk ik, om het ontzag te voelen voor de kracht die de stenen zo heeft gerangschikt.

 Met die mensen erbij zie je pas hoe groot ze werkelijk zijn.
 
De eerste dag in Huelgoat waren we al verrast door een steen. Toen de caravan op zijn plek stond, moesten er boodschappen gedaan worden, op zoek dus naar een supermarkt. In het centrum van het dorp zagen we in eerste instantie niets, tot ons oog viel op een bord: Champignon. Aha, een supermarkt! We reden de aangegeven richting uit, en inderdaad, na een paar kilometer was met een pijl naar links aangegeven: ‘P Champignon’. We reden het parkeerterrein op en zagen een…. Intermaché aan de linkerkant van het terrein. Er was ook een bord met de tekst ‘Champignon’ met een pijl naar rechts die naar een bospad wees. ‘Rare jongens, die Bretonnen’ mompelde ik, in de geest van Obelix. Uit nieuwsgierigheid gingen we het pad op en vonden een reusachtige stenen paddenstoel, volgens de beschrijving op de plaquette op natuurlijke wijze gevormd, daar was geen mens aan te pas gekomen.

 Het kostte veel moeite hem helemaal op de foto te krijgen.
 
In Bretagne zijn ook talloze stenen te zien die wel door mensen zijn geplaatst. We hebben velden vol menhirs gezien, netjes op een rij, verstrooid over het veld, en zelfs door een hek, want die Fransen vragen zelfs geld om naar omgevallen stenen te mogen kijken. De grootste nog overeind staande menhir in Bretagne is de Menhir de Kerloas. Als groot Asterix en Obelix fan mocht ik die niet missen natuurlijk. De foto die op Twitter enige tij mijn avatar was, is daar gemaakt. Waar elders in Bretagne elke steen al kilometers van te voren wordt aangekondigd, om vervolgens zodra je in de buurt komt onvindbaar te blijken, was het hier precies andersom. Kerloas werd nergens aangegeven, maar toen we het dan toch gevonden hadden, stond er netjes een bordje ‘Grande Menhir’ langs de weg. Een modderig parkeerterreintje, en een smalle doorgang in de bosschages, dat de ingang bleek te zijn. Een smal pad bracht ons in een maïsveld, daar moesten we blijkbaar doorheen. Toen was hij daar, de open plek, van waaruit de menhir negeneneenhalf meter de hoogte in stak. Het was doodstil, de vogels zwegen. Dit was mijn moment. Ik hurkte, bracht mijn handen achter mijn rug zoals ik dat Obelix zo vaak had zien doen. Nu zou het gebeuren. Ik spande mijn spieren, ging de menhir optillen!

 De grootste staande menhir van Kerloas,Obelix is er niks bij...
 
De steen gunde me zelfs niet de illusie van beweging. Ik voelde alleen een zacht kraken onder in mijn rug. Het was zinloos. De mensen die de menhir hadden opgericht wilden misschien ook hun stempel op de wereld drukken. Maar alles kwam toch zoals het kwam. De steen stond recht overeind, had het uitzicht misschien honderden jaren bepaald, maar bevond zich nu midden in een maïsveld dat er ook zonder hem geweest zou zijn. Ik liet los. En ervoer een ongekende lichtheid in mijn lijf. Met de last van steen vielen al mijn zorgen van me af. Ik besefte dat vanaf nu alles anders zou zijn.

Het Nieuwe Werken

1 april 2011

Vandaag werk ik nieuw

Valt nog niet mee, dat nieuwe werken. Lijkt eigenlijk verdomd veel op het oude werken. Er zijn wel verschillen: de radio mag aan, het raam mag open, de hond wil uitgelaten worden, je moet de koffie zelf zetten, die ene collega die altijd alle antwoorden weet zit niet in de buurt, je wordt niet afgeleid met vragen, gebak of lunchwandelingen. Als ik om 15.00 uur een wandelingetje wil maken in plaats van om 12.00 uur, of als ik ’s middags boodschappen doe en ’s avonds mijn werk af maak, is dat geen probleem. Maar het eind van het liedje is toch dat gewoon het werk af moet.

Ik weet het nog goed, in 1998 bij AMEV. Wegens groei werd er groot ingezet op flexwerken. Interpolis had een kantoor zonder vaste werkplekken, dat zou bij AMEV ook moeten kunnen. IT-werknemers zouden worden gestimuleerd een of twee dagen per week thuis te werken, dat zou de benodigde capaciteit op kantoor flink doen dalen. Maar zoals zo vaak stonden er wetten in de weg, en praktische bezwaren. Een thuiswerkplek realiseren die alle technische faciliteiten bood om de dagelijkse werkzaamheden te kunnen doen en ook nog voldeed aan de ARBO-wet was kostentechnisch een uitdaging, zoals dat heet. Bovendien bleek uit een enquête dat op vaste vergaderdagen als maandag en donderdag iedereen op kantoor zou zijn, dus dat op die dagen toch de volle capaciteit benodigd zou zijn. Het plan werd afgeblazen, snel werd er voor tijdelijke huisvesting gezorgd om de groei in medewerkers op te vangen.

Het was mijn eerste kennismaking met wat nu het nieuwe werken heet. Mijn interesse was meteen gewekt. Het leek mij geweldig, de A27 had toen nog maar 2 rijstroken richting zuiden, over het stukje tussen Rijnsweerd en Gorinchem deed je minstens 5 kwartier in de avondspits, bij slecht weer veel langer. En na Gorinchem moest ik nog 3 kwartier verder. Om de ochtendspits te omzeilen ging ik ‘s ochtends al om half zes van huis. Ik zag mezelf al uitslapen tot een uur of zeven, dan thuis werken tot 5 uur, en dan met een koud biertje lekker in de tuin bij mooi weer, of met een warme choco voor de open haard in de winter. Ideaal! In gedachten had ik mijn werk losgemaakt van plaats, maar niet van tijd.

Collega’s waren over het algemeen helemaal niet enthousiast. Wat als ik nou RSI krijg, ben ik daar dan zelf verantwoordelijk voor, draai ik dan zelf op voor de medische kosten? Als ik op internet zit kan ik niet bellen! Wie betaalt mijn telefoonrekening? Ik heb daar thuis geen plaats voor! Ik wil thuis niet met werk worden lastiggevallen! Moet ik dan mijn OV jaarkaart inleveren? Hoe wordt gecontroleerd dat ik aan het werk ben, dat wil ik helemaal niet! Ik heb helemaal geen internet, en dat hoef ik ook niet! Mijn PC staat al helemaal vol met mijn eigen spullen, daar hoef ik mijn werk niet bij hoor!

Inmiddels zijn een hoop praktische bezwaren opgelost. De techniek stond niet stil, is voor iedereen bereikbaar en het is nu bekend dat je geen RSI krijgt van thuiswerken maar van krampachtig achter je bureau blijven zitten. Wel is het nog onduidelijk of de werkgever verantwoordelijk is voor de inrichting van de thuiswerkplek of niet. In ieder geval proberen werkgevers met regelgeving enerzijds hun risico’s af te dekken en anderzijds grip op de werknemer te houden. De thuiswerkplek moet aan strenge eisen voldoen, de werkgever wil die wel bekostigen maar dwingt met amortisatieregelingen af dat de medewerker trouw blijft aan het bedrijf. Ook wordt er wel een maximum van een of twee dagen per week gesteld dat buiten het kantoor mag wordt gewerkt. Dat is dus een zeer kosteninefficiënte thuiswerkplek! Terwijl je niet meer nodig hebt dan een bureau, een telefoon en een computer met toegang tot het bedrijfsnetwerk of internet. Dat hebben de meeste flexwerkers al, daar is geen ingrijpen van de werkgever voor nodig.

En …. het nieuwe werken hoeft niet thuis, het kan overal waar de middelen voorhanden zijn! Bij een klant, op een andere vestiging, in een satellietkantoor, onderweg. Ik werk niet alleen, maar in projectverband en gedurende een project in teams met steeds wisselende samenstelling. De inrichting van mijn werk is belangrijker dan die van een vaste uitwijkwerkplek. Het belangrijkste is onderlinge afstemming, mijn medeteamgenoten moeten weten waar, hoe en of ik bereikbaar ben, waar ik mee bezig ben en wanneer ik wat oplever. Bij de planning van mijn werk moet ik daar rekening mee houden, en mijn collega’s met mij. Sommige taken zijn afhankelijk van plaats van uitvoering, of van taken of producten van medeteamleden. Het is dus enerzijds nodig vertrouwen te schenken, anderzijds verantwoordelijkheid te nemen en afspraken na te komen, meer nog dan bij het oude werken. En natuurlijk blijft het ook belangrijk elkaar echt te spreken en in de ogen te zien, dus moeten we ook afstemmen op welk moment we samen op dezelfde locatie zijn. En dat is niet vandaag. Vandaag werk ik nieuw!

Allochtoon

12 mei 2010

Een kleine familiegeschiedenis.

Vanmorgen werd ik me ervan bewust dat ik een allochtoon ben. Een westerse allochtoon weliswaar, maar toch. Mijn moeder is geboren in België, en pas na de oorlog naar Nederland gekomen. De eerste jaren hier zijn erg moeilijk voor haar geweest. Daar ben ik me nooit zo van bewust geweest, maar achteraf begrijp ik een heleboel zaken een stuk beter. Zoals dat het altijd erg netjes moest zijn bij ons thuis, op elk moment van de dag. Dat het als we met het gezin bij elkaar zaten wel erg knus was en we vrij met elkaar omgingen, maar als er een buitenstaander bij was werden er heel andere eisen gesteld en golden heel andere omgangsvormen. Er was bij ons thuis een groot verschil tussen binnen en buiten. Buiten was gevaarlijk en onbetrouwbaar, binnen vertrouwd en warm.

Toen mijn oudste zoon werd geboren, was ik erg trots, hij was meteen erg alert en had een bos prachtig rood haar. Toen mijn moeder hem zag zei ze: “Oh, wat zonde, hij heeft rood haar!” Ik begreep er niks van, mijn moeder was inmiddels grijs, maar had altijd prachtig donkerrood haar gehad. Ik herinner me nog hoe de zon daar zo mooi in weerkaatste als ik als kleuter op de Holland Electro sledestofzuiger door de kamer werd voortgetrokken terwijl mijn moeder meezong met Trea Dobs en Anneke Grönloh! De zon en haar haar zette de kamer in een prachtig warm licht, en dan die mooie stem erbij, ik ruik zelfs nu nog de geur van de wind van de achterkant van de stofzuiger. Het is geen onaangename geur.

In de maanden erna kwamen er steeds meer verhalen van vroeger. Hoe ze was gepest, met haar rode haar, dat iedereen haar buitensloot omdat ze raar praatte en dat ze zo dom was volgens de nonnen op school. Ze had dat niet begrepen, ze was twaalf toen ze naar Nederland kwam en was in België een goede leerling in de achtste klas (dat heette in Nederland toen de zesde). Ze was goed in schrijven, lezen en rekenen, maar ze liep hopeloos achter met aardrijkskunde en geschiedenis volgens de nonnen. In België was ze daar gewoon goed in, maar in Nederland niet. Ze kende de Nederlandse provincies en hun hoofdsteden niet, ze wist niks van Nederlands Indië, en ze praatte raar. Kortom, dat kind moest maar terug naar de vijfde klas om bijgespijkerd te worden. Zo zat ze daar tussen de kinderen die allemaal 2 jaar jonger waren en niets van haar moesten hebben. En steeds werd benadrukt dat ze erg achterliep. Geen wonder dat de kinderen van de school haar liever niet in de buurt hadden. Dat ze ook nog rood haar had, en bovendien boven de kolenopslag van de plaatselijke kolenboer woonde, hielp daar niet aan mee.

Mijn opa en oma waren berooid uit België gekomen. Zodra Nederland bevrijd was, zijn ze België uitgezet als ongewenst vreemdeling, alles wat ze niet op de handkar hadden kunnen meenemen waarmee ze vanuit Schoten naar Oudenbosch waren komen lopen, was achtergebleven. Op de paar foto’s die mijn moeder nog heeft van hun aankomst in Oudenbosch zitten haar jongste twee broertjes op de kar, haar oudere broer, oma en zijzelf lopen ernaast, opa erachter. Haar twee oudere zussen waren achtergebleven. De oudste zus was in België getrouwd, de tweede zus overleden. Mijn opa had middels de Arbeiteinsatz in Duitsland gewerkt, en werd beschouwd als collaborateur. Daar hadden ze er in Vlaanderen zelf genoeg van blijkbaar, want buitenlanders die in Duitse dienst hadden gewerkt, ook al was dat niet vrijwillig geweest, moesten eruit. Zonder geld en zonder werk werden opa en zijn gezin opgevangen door familie en ondergebracht in de schamele woonruimte boven het kolenmagazijn. Terwijl België juist een nieuw begin leek. Vijftien jaar voor het einde van de oorlog had opa een baan kunnen krijgen bij Bell Telephone in Antwerpen, waar hij tot aan de oorlog heeft gewerkt. Mijn moeder heeft bijna alleen goede herinneringen aan haar vroege jeugd. Kijken naar de schepen die het Albertkanaal groeven, altijd buitenspelen, de mooie schooluniformen. Het overlijden van haar zus was haar enige echt slechte herinnering.

Zoals zovelen in het begin van de twintigste eeuw zochten mijn grootouders een uitweg uit de armoede en dachten die te vinden in het ondernemerschap. Met een compagnon die voor het geld zorgde en daar een deel van de winst voor terugvroeg waren ze in de twintiger jaren een sigarenwinkel in Rotterdam begonnen. Oma was net twintig en zwanger. Hun verhaal is niet uniek. Heel veel armen begonnen in die tijd buurtwinkels, sigarenwinkels, kiosken en andere kleine zaakjes met de hulp van een investeerder die na enkele jaren steeds meer terugvroeg voor zijn investering. Het was tenslotte zijn pand, zijn geld, voor hem werd ook alles duurder tot het moment kwam dat hij beslag liet leggen op de voorraad en anderen bereid vond de winkel voor hem te draaien. De armen armer, de rijken rijker. In Nederland had de crisis inmiddels volop toegeslagen, terug naar Brabant was geen optie, daar was helemaal niks te verdienen. Via familie van mijn oma kon opa bij Bell terecht. Alles leek toch nog goed te komen, er kwamen nog vijf kinderen bij. Het noodlot sloeg weer toe. De zus net boven mijn moeder bleek ziekelijk en overleed aan een hartkwaal. Toen kwam de oorlog.

Na de oorlog moest opnieuw een bestaan worden opgebouwd. In Oudenbosch. Mijn opa was er geboren en had nooit gedacht er zo terug te komen. Mijn moeder was er in het begin erg ongelukkig, maar paste zich aan. Mijn broer en ik hebben als kind heel netjes leren praten, mijn moeder wilde niet dat we net als zij buitenbeentjes werden. Zelfs de rollende ‘r’ beheers ik nog. Vanaf de kleuterschool moesten we goed ons best doen, blijven zitten was geen optie. Pas toen ik naar school ging hoorde ik voor het eerst plat praten, het duurde jaren voor ik het verstond en nog langer voor ik het beheerste. Alles had best mee kunnen vallen als ik niet al in de tweede klas een bril had gemoeten. ‘Brillenjood’ was een geliefd scheldwoord, ik werd regelmatig gemolesteerd. Pootje lappen, op mijn bril geslagen, achternagezeten in het speelkwartier, expres een bal tegen mijn hoofd. Na school met een omweg naar huis. Klein van stuk zijn, een bril dragen en deftig praten, dat is vragen om moeilijkheden. Als mijn bril weer eens kapot was kreeg ik op mijn kop en probeerde mijn vader zuchtend met aceton de boel weer aan elkaar te plakken. Als het glas kapot was, was het huis te klein. Brillen waren duur, en ik kon niet zonder. Soms liep ik weken met een kapotte bril, pas als het sancta salaria was geweest kon er weer een nieuw glas af. Nog steeds heb ik een afkeer van balspelen en sporten waarbij je in direct contact met de tegenstander komt. Voetbal haat ik.

Het is goed te weten waar je vandaan komt. Dan weet je waarom je dingen doet zoals je ze doet, en waarom je dingen laat die je eigenlijk zou moeten doen. Het leven van mijn grootouders heeft, door mijn moeder, ook mijn leven beïnvloed. Nu weet ik dat ik allochtoon ben, zij het een westerse. Ik begrijp wat een invloed dat op mijn leven heeft, nu begrijp ik ook iets van de tweede generatie andere allochtonen. Mijn broer is naar België verhuisd, heeft er tot zijn dood gewoond en had er veel vrienden. Hier was hij een beetje een dorpsgek, daar heel erg gewaardeerd in zijn werk en als vriend. Hoe kom ik nou op al die gedachten ineens? Ik besef dat ik hier al langer mee loop, maar ik werd pas getriggerd er iets over te schrijven door een interview op AT5 met San Fu Maltha. Veel van wat hij vertelt wist ik niet meer, nu komt het weer boven maar ik heb nooit beseft dat het zo erg was. Zoals iedereen was ik misschien te veel met mezelf bezig. Je eigen ellende is altijd erger. Als je geen privéleven hebt doordat je bedreigd wordt heb je twee opties. Of je ondergaat het gelaten en wacht tot het overgaat, of vent je eigen ellende uit, eist je gelijk en criminaliseert je bedreiger. Of is er toch een derde optie? De confrontatie aangaan en wel zien wat er van komt? Misschien valt die bedreiger wel mee en kun je nadat je elkaar de waarheid hebt gezegd, misschien zelfs met een duw hier een daar, wel samen door een deur? Wie weet. Duitsers zijn nu ook bondgenoten.

Paasweekend II

6 mei 2010

Zaterdagochtend. Het is acht uur en pikdonker. De grote tuindeuren zijn aan de buitenkant afgesloten met houten luiken die geen licht binnenlaten. Of toch, door een kwast in het hout wordt een lichtvlek op de muur tegenover de tuindeuren geprojecteerd. Het is stil, behalve de ademhaling naast me hoor ik niets. Ik moet naar het toilet en bij het schaarse licht van de vlek op de muur ga ik schuifelend naar de overkant van de kamer. Zodra ik de deur van het toilet opendoe floept het licht vanzelf aan. Even later hoor ik het water lopen in de douche, blijkbaar heb ik haar toch wakker gemaakt.

Als we aangekleed zijn open ik de tuindeuren en wil de luiken opendoen. Er klinkt een klagende miauw van buiten. Ik doe een luik open en meteen strijkt de lichtrode kater langs mijn been en schrijdt naar binnen. “Goedemorgen Hugo” zeg ik en hij kijkt even om en knipoogt naar me. Gisteren hebben we kennisgemaakt, Hugo is genoemd naar Victor Hugo, zo is me verteld. Typisch Frans, dacht ik, stel je voor dat je in Nederland je kat Jacob noemt, naar van Lennep, niemand zou weten wie je bedoelt, maar de Fransen staan het zichzelf toe trots te zijn op hun verleden en cultuur. Ik doe de deur van de kamer open en laat Hugo op de gang. Ik volg de kat en open de deur naar de eetkamer voor hem.

Als ik met de kat de eetkamer binnenkom komt er onmiddellijk een grote zwarte hond op me af. Ze duwt haar kop onder mijn hand en eist geaaid te worden. Kim is een al wat oudere dame maar vindt het nog steeds fijn achter haar oren gekriebeld te worden, zo blijkt. We worden door het glas in de buitendeur bekeken door Daphne. Ze rekt zich uit en strekt haar voorpoten over de ruit. Je zou kunnen denken dat ze jaloers is, maar ik weet beter, ze zal niet binnenkomen als ik de deur zou opendoen. Daphne is een adellijke poes die veel te ver boven ons verheven is om zich te laten aaien. Als een ding duidelijk is geworden is het dat de beesten geen schaamte kennen. Hugo wandelt ongevraagd onze slaapkamer binnen, Kim eist aandacht en zorgt dat ze die krijgt, Daphne houdt ons zonder gêne met een hautaine blik in de gaten.

Het wordt een regenachtige dag vandaag, niet echt weer om er op uit te gaan, maar we zijn op vakantie dus maken we er het beste van. We besluiten Autun te bezoeken, mijn vrouw en ik zijn er jaren geleden geweest en herinneren ons de Romeinse ruïnes. Het centrum van Autun is verlaten en nat, en de stad is bij regen lang niet zo interessant als gedacht. Bij het office de tourisme hebben ze ook geen idee wat er hier te doen is. Een rondleiding in het kasteel van Sully lijkt ons wel wat, dat is tenminste binnen. Na een rit van een half uur parkeren we op de modderige parkeerplaats voor het kasteel. De volgende rondleiding begint over een half uur, nog even wachten dus. We kruipen rond de kachel in de wachtruimte annex souvenirshop. Het is er net zo koud en klam als buiten.

Ineens is hij daar. Met de uitstraling van Napoleon en net zo groot. Hij laat zijn handen rusten op een grote paraplu met houten baleinen en een uitgesneden eendenkop als handvat. Met vriendelijke woorden en op een toon die geen tegenspraak duldt verzoekt hij ons hem te volgen. Eenmaal buiten steekt hij zijn paraplu op en begint uitgebreid te vertellen over de moestuin, aangelegd naar het voorbeeld van Versailles, in een prachtig en goed verstaanbaar Frans. Gewillig laten we ons natregenen. Er lopen al ijskoude druppels van mijn kraag in mijn nek als we eindelijk verder lopen. “Hij lijkt op Johnny Depp”, fluistert Jaqueline. Als we de hoek van het bijgebouw om gaan komt het kasteel in volle glorie in zicht. Inderdaad echt de moeite waard, een onverwacht groots gebouw. Het gezelschap bestaat voornamelijk uit Nederlanders, een paar Vlamingen en enkele Fransen, maar Johnny volhardt in zijn bloemrijke Frans. Af en toe stelt hij iemand uit de groep een vraag als om te controleren of we wel goed opletten en soms wordt er zelfs vertwijfeld een antwoord gestameld voordat Johnny dat zelf geeft. Honderden jaren MacMahon familiegeschiedenis passeren, ik ben de draad al lang kwijt. Het kasteel is indrukwekkend, vooral ook doordat het zo overduidelijk vergane glorie is. Johnny valt niet uit zijn rol van alwetende kasteelheer en geeft een grotesk optreden.

Zondagochtend bezoeken we Domaine d’Ardhuy. We worden hartelijk ontvangen door de familie en krijgen een heel uitgebreide rondleiding, waarbij we in de kelders uit verschillende vaten mogen proeven zodat we de invloed van het ‘terroir’ op de smaak van de wijn zelf kunnen vaststellen. Het domaine is familiebezit, de familie heeft overduidelijk veel liefde voor het vak en is trots op hun producten die volgens oude familietraditie worden gemaakt. Na de rondleiding volgt een proeverij van 4 witte en 6 rode wijnen, waarbij niet flauw wordt gedaan, ook flessen van boven de 90 euro gaan open. We proeven wijnen van 8 jaar oud die sprankelen in het glas, fris en fruitig ruiken en smaken. De lekkerste monsters slikken we door, het is zonde dit uit te spugen. Hoewel hier ongetwijfeld de lekkerste wijnen bij zijn die ik ooit heb geproefd, koop ik niets, het is me toch allemaal net iets te veel geld. Ruim drie uur later vertrekken we weer en onderweg lunchen we wat.

Eenmaal terug in les Escargots is er weer wijn. Rood voor de heren en wit voor de dames. De wijn heeft een wonderlijke uitwerking. Wij zijn allemaal net iets luidruchtiger dan normaal, het lijkt alsof iedereen zijn laatste beetje schroom heeft afgelegd. Niemand geneert zich zijn gedachten de vrije loop te laten en niemand neemt aanstoot aan de ander. Jacqueline sprak geen woord Frans toen we uit Nederland vertrokken maar voert nu hele gesprekken met Philippe, waarin ze steeds benadrukt ‘innocent’ te zijn. Wij heren trekken dat in twijfel, zeker als de dames bij een spelletje van een absurde achterstand in een paar beurten de onmogelijke prestatie leveren de heren te verslaan. Er is een vrolijke uitgelaten sfeer als we ons aan het eind van de middag gaan opmaken voor weer een heerlijk diner. Daarna vroeg naar bed, morgenochtend weer een proeverij.

Maandagochtend worden we al vroeg verwacht in Chateau de Chamilly, hier komt de mercurey vandaan die we al dagen drinken. Het is een klein chateau, de zaken worden gedaan door Véronique Desfontaine, die na de dood van haar man achterbleef met 2 tienerzonen. Ze is een heel sterke vrouw, dat is wel duidelijk. Ze woont helemaal alleen in het veertiende-eeuwse kasteel en hoewel ze behalve de administratie niets van wijnmaken wist heeft ze het chateau een aantal jaren alleen draaiende gehouden. De jongens hebben in Australië gestudeerd en werken nu ook in de zaak. Wijn maken gebeurt hier op tradionele wijze met rijping in eikenhouten vaten, eikenhoutkrullen toevoegen bij wijn in stalen vaten zoals in Australië gebruikelijk, is hier taboe, de wijn zou hierdoor de interactie met de buitenlucht door het eikenhout heen missen. We proeven hier een aantal witte en rode wijnen, waaronder ook een witte wijn van de pinot noir. Heel bijzonder, maar niet onze favoriet. Heel lekker is de 1er cru uit 2007, maar die moet eigenlijk nog een paar jaar liggen voor hij op dronk is. We besluiten een doosje van de ‘gewone’ mercurey uit 2004 te nemen en een doosje 1er cru. Heel gelukkig met onze aankoop genieten we onderweg van een uitgebreide lunch en daarna een wandeling rond het Lac des Settons.

Dinsdag weer naar huis. Rond Parijs weer de nodige drukte, maar dat doet me nu weinig. Eenmaal thuis zijn we nog niet uit het Bourgondische ritme en we besluiten de jongens mee uit eten te nemen. Als er iets geleerd is de afgelopen dagen is het dat we ons niet hoeven te generen om van het leven te genieten. Neem jezelf serieus, maar niet teveel, en laat je niet de wet door anderen voorschrijven. Dan volgt nog een verrassing. In plaats van 6 flessen mercurey en 6 flessen 1er cru zijn er maar 2 flessen mercurey en 10 flessen 1er cru ingepakt. Ik informeer bij de anderen, maar niemand heeft flessen 1er cru te weinig of mercurey te veel. We zullen het dus moeten nemen zoals het is. De zon schijnt, het leven is prachtig! Rob Oudkerk zat weer bij De Wereld Draait Door, hij wil burgemeester van Amsterdam worden. Gisteravond stonden er drie auto’s te wachten op de parkeerplaats bij de sekscamper van Fijnaart. Onbeschaamd leg ik alle flessen 1er Cru onderin het wijnrek, verlekkerd bij de gedachte aan hoe ik later zal genieten. Schaamte is zo makkelijk te overwinnen met genot in het vooruitzicht.

Oordeel zelf:

http://www.domaine-les-escargots.com

http://www.ardhuy.com

http://www.chateaudechamilly.com

http://www.chateau-mac-mahon-sully.abcsalles.com

Paasweekend I

17 april 2010

Donderdag doodmoe thuis. Morgen Goede Vrijdag, de dag waarop er niet gewerkt wordt in de financiële wereld, ter nagedachtenis de persoon die de tempel schoonveegde en de tollenaars verjoeg, wiens lijden en sterven we dan gedenken. Met een zwaar hoofd laat ik me in de bank vallen. Mijn schoenen knellen, ik ben helemaal leeg, op. Eerst die lange dag, dan dat gedoe op de weg, mijn hart klopt in mijn keel. Eenmaal thuis meteen weer weg, de hond naar het pension gebracht. Ik heb nergens zin in. Ja, in een pilsje, maar het eten is al klaar. Kan mij niet schelen, ik lust niks, vind niks lekker en ben zelfs te moe om te slapen. “Als je maar niet denkt dat ik vanavond nog een koffer in ga pakken, ik kom alleen de bank nog uit om naar bed te gaan.” brom ik. De toon voor de avond is gezet.

Vrijdag uitgeslapen, pas om half zeven op. Ik heb vast geslapen en word moeilijk wakker. Eerst maar koffie, inpakken kan altijd nog, trouwens, een paar onderbroeken, sokken, wat overhemden en een extra broek zijn zo gepakt. Mijn oudste zoon hangt al in de bank, heeft de krant al ingepikt. Maar vandaag mag hij! We gaan lekker 5 dagen weg, mijn vrouw en ik! Om acht uur zitten we in de auto voor een reis naar de Morvan. We schatten om drie uur aan te komen, de Tom Tom is zelfs nog veel optimistischer, maar die leeft dan ook nog in wintertijd. Wij weten wel beter, rond Antwerpen zal het wel druk zijn. Even opletten dat we in België op het schaarse asfalt tussen de gaten blijven.

Het gaat goed! Antwerpen waren we zo voorbij en voor we het weten hebben we Lille gerond. Héé, daar worden we ingehaald door Maurice en Anneke! Ze zwaaien. Het is al bijna elf uur, we zullen eens stoppen voor koffie. Als we aan een tafeltje zitten komt een SMS binnen. Maurice, ze zijn gestopt om te tanken en blijken op dezelfde Aire te staan. Mijn vrouw belt en loodst ze naar ons tafeltje. We begroeten elkaar heel hartelijk alsof we elkaar niet twee dagen maar twee jaar geleden voor het laatst zagen. Iedereen straalt, we hebben er echt zin in. Vijf dagen in de Bourgogne, ruige natuur, lekker eten, goede wijn, we zouden er slechter voor kunnen staan. We nemen weer heel hartelijk afscheid en verheugen ons er al op over een uur of vier samen de eerste fles te gaan keuren. Parijs zullen we passeren rond lunchtijd dus ruim voor de spits, optimistisch stappen we weer in de auto.

Het is de hele ochtend zonnig geweest, maar boven Parijs hangen donkere wolken. Lang geleden dat we deze route namen, meestal rijden we over Brussel en Reims naar het zuiden, maar Parijs is toch ook wel een heel mooi gezicht. Ik volg automatisch de aanwijzingen van de Tom Tom. SHIT! Ik besef ineens dat we de afslag die we altijd namen al voorbij zijn. Nog geen minuut later staan we stil. Door mijn blind vertrouwen in dat apparaat heb ik me de périphérique intérieur op laten sturen! Het begint te miezeren. We rijden een meter. Het begint te regenen. We rijden een meter. Het begint te hozen. We rijden een meter. Alweer een brug. Alle invoegend verkeer van rechts heeft voorrang, maar niet bij mij. Ik maak weer wat nieuwe Franse vrienden. Twee uur later moet ik rechts, maar de afslag is afgesloten. Anderhalve kilometer en een kwartier later mogen we eindelijk de ringweg af. We zwijgen. De regen kletst zo hard op het dak dat we de radio niet eens horen. Ik zie bijna niets en rijd op de achterlichten van mijn voorganger.

Eenmaal op de A6 klaart het langzaam op. De radio laat vrolijke jazzklanken horen. De reis om Parijs duurde bijna net zo lang als de reis naar Parijs. Maar nu gaat het weer lekker. We kopen sandwiches bij een tankstation, wel niet zo Bourgondisch, maar dat halen we later vast wel in. Met de cruise control op 135 rijden we zonder oponthoud verder. Het is al bijna avond als we het kruis aan het begin van de weg waaraan Domaine Les Escargots ligt passeren. Jezus is er al vanaf genomen. Iedereen is er al, Maurice, Anneke, Rien en Jacqueline zitten al vrolijk aan de wijn. We worden hartelijk ontvangen door Lieke en Philippe, Lieke wijst ons onze kamer. We installeren ons in de tuinkamer en gaan snel naar onze vrienden. We zijn er! Met goed gezelschap en een lekker glaasje mercurey is de ellende rond Parijs al snel vergeten.

En dan is het etenstijd. Een heerlijk viergangendiner met bijpassende wijn, voorafgegaan door een amuse en met koffie na. Tijdens de maaltijd maken we nader kennis met Lieke en Philippe. Ze willen echt gastheer en gastvrouw zijn, vandaar dat we als het ware bij hen mee-eten, in plaats van dat we een maaltijd geserveerd krijgen zoals in een restaurant. We zitten met zijn allen aan één grote tafel. Philippe heeft na zijn scheiding zijn restaurant verkocht en is nu met Lieke de chambre d’hôtes en table d’hôtes Les Escargots begonnen. Ze hebben het pand eigenhandig opgeknapt, het ziet er fantastisch uit. Iedere kamer heeft een eigen thema en kleurenstelling. We tafelen nog wat na bij een glaasje en ongemerkt is het al snel laat. Het belooft een gezellig weekend te worden. Voldaan gaan we naar onze kamers. Morgen om negen uur ontbijt.

Oordeel zelf: http://www.domaine-les-escargots.com

Enschede II

31 maart 2010

Een vrolijk helder geel licht weerkaatste van het bouwterrein waarop het zonlicht scheen. Schijn bedriegt, er stond een gemene harde wind. Het zand van de vlakte naast Atak waaide meters hoog op en schuurde ons gezicht. Schuurde onze ziel. Zwijgend liepen we naast elkaar langs het hek. Het meisje, de jongen en ik. Zij had niet eens mogen zingen, geen covers, hadden ze gezegd. Hij had alles gegeven, ze waren enthousiast geweest. “Groot potentieel.” “Heel veel mogelijkheden.” “Zeker wel talent.” Maar te jong. Het overleg had net zo lang geduurd als de auditie zelf. “Ga eerst eens een jaar iets anders doen”, was de uitkomst, “volgend jaar zien we je erg graag terug.”

Onderweg terug naar huis toonde Twente zijn ware gezicht. Hevige slagregens en harde windstoten probeerden ons van de gekozen weg te dwingen. De diesel gromde maar hield stand. Westzuidwest was de koers en bleef dat ook. Op de achterbank had de teleurstelling plaatsgemaakt voor berusting. Eigenlijk waren we het er alle drie over eens dat dit niet meer dan een horde was op de weg naar de finish. Twee van de drie beoordelaars waren enthousiast geweest, ze waren blijkbaar niet tot een unaniem oordeel kunnen komen. Vervelend dat leeftijd zo belangrijk bleek. Op de middelbare school was leeftijd ook al een paar keer gebruikt om een onterechte beslissing te rechtvaardigen. Positief was, dat dat ook nu het enige argument was, inhoudelijk waren er wel opmerkingen geweest maar geen serieuze kritiek. Eenmaal over de IJssel brak de zon door.

Maar de tegenwind bleef. Er zou altijd tegenwind zijn, daar waren we aan gewend. Voorbij Arnhem naar de A15, richting Rotterdam. Daar zou de volgende auditie zijn, daarna nog Tilburg. Nog een jaar bij Albert Heijn was geen optie. Zij beurde hem op, hij begon haar al wat te plagen. Het was de zesde keer in drie weken dat we op de A15 100km lang parallel aan de Betuwelijn reden, in al die tijd had ik nog maar één keer een trein gezien. Ook nu bleef het de hele rit rechts van ons leeg. Terwijl het op de achterbank stil was geworden, zij had leesweek van haar studie en had een tas vol boeken bij zich, hij keek naar buiten, werd het in mijn hoofd steeds onrustiger. Ik moest me nu niet druk gaan maken, autorijden is een serieuze zaak. Misschien ooit nog eens een blogje aan wijden.

Eenmaal thuis moest de dagelijkse routine weer worden opgepakt. Mijn echtgenote kwam net thuis van haar werk en dook snel nog even het bad in. Vanavond voetbaltraining, tennis en repetitie van de band. Terwijl mijn jongste zoon alvast ging koken deed ik de boodschappen voor morgen. Na het eten bleek dat de repetitie vanavond met zangeres was, die zou mijn oudste ophalen en thuis brengen, scheelde me weer een paar ritjes. Ik had vandaag genoeg gereden, dus dat kwam goed uit. Alleen nog even op-en-neer naar de voetbal. Eenmaal terug thuis was het huis leeg. Oh ja, tennis. Ik stuurde nog snel een SMS naar mijn oudste: “Stevie Winwood was pas 15 toen hij zijn eerste wereldhit had.” Het antwoord: “Weet ik, maar ik ga nu even lol maken.”

Enschede I

26 maart 2010


Gelukkig viel de eerste les uit en hoefden we pas om 09:30 in Enschede te zijn. Stipt 06:30 zaten we in de auto en ik stelde de Tom Tom in. Mijn oudste zoon ging een dag meelopen op de popacademie, met de trein zou het krap worden om het te halen dus ik bracht hem. Met een positieve spanning reden we weg. We hadden er allebei veel zin in! Voor mijn zoon de eerste keer sinds zijn eindexamen vorig jaar mei dat hij weer een schoolgebouw van binnen zou zien, en hij hoefde vandaag gelukkig niet naar dat vervloekte Albert Heijn. Ik vond het een vreemd maar aantrekkelijk vooruitzicht een hele dag alleen door te brengen in een vreemde stad. Dat was echt jaren geleden.

Om tien over negen reden we de straat in waar het conservatorium gevestigd was. Nadat hij zich had aangemeld namen we afscheid. Ik reed naar een parkeergarage en ging te voet de stad in. Er zou vast wel een museum zijn, of een of andere bezienswaardigheid. Ik kwam naast de Bijenkorf boven de grond en vond al snel een wegwijzer naar het rijksmuseum. Nou, laat ik daar maar eens naar toe gaan. Ik zag in gedachten al de zalen vol prachtige schilderijen of wie weet allerlei archeologische vondsten, geen idee wat voor museum ze in Enschede hadden.

Leuke stad zo op het eerste gezicht. Hoewel het nog geen half tien was, was er al een hoop bedrijvigheid. Zelfs de shoarmatent zette zijn terras al buiten. De meeste cafés hadden de deur wijd open en overal werden ramen gezeemd en werd er gedweild. Het werd een zonnige dag, dat was wel duidelijk, al was het nog best fris. Eettentjes genoeg hier, en cafeetjes, een Ierse pub. Langs de winkels, die al open waren, liepen mensen. Oudere mensen schuifelend achter de rollator, paren moeders en dochters arm in arm die vast een dagje kwamen shoppen. Op bankjes zaten oude mannen te kletsen. Hier en daar al een verdwaalde skater. Gladgeschoren mannen en geurende vrouwen met lederen aktetassen doorkruisten dit bonte gezelschap met snelle passen.

Hee, daar was het conservatorium al, vastgebouwd aan de concertzaal. Daarnaast een popzaal en verderop de nieuwe schouwburg. Lekker dicht bij het centrum. Ik liep door en stak de ringweg over. Langs de gemeentewerf kwam ik door de wijk daarachter waar van die prachtige jaren 30 huizen stonden, je weet wel, in donkere baksteen, met een erker, dak met groot overstek en een voortuin begrensd door een laag gemetseld muurtje. Bijna allemaal vrijstaand of twee onder een kap. Waar eens dikke vitrage moet hebben gehangen kon je nu helemaal door de woonkamers-en-suite kijken tot voorbij de openslaande tuindeuren in de zonnige tuinen. Het was hier erg rustig, weinig mensen op straat en bijna geen auto’s. De zon scheen, het was windstil.

“Frank Mandersloot en Wim Kok” stond er op het spandoek aan de gevel van het Twents museum. Eigenlijk had ik toch geen zin. Waar ik wel zin in had was koffie. Zo’n lekkere grote bak koffie van LaPlace. Als er hier een Bijenkorf was, was er vast ook wel een V&D. Ik besloot langs een andere route terug te lopen en te genieten van de bebouwing. Bijna allemaal vooroorlogs, met af en toe een replica. Er stonden veel huizen te koop, bij een makelaar zag ik dat de prijzen hier best meevielen. Ik fantaseerde er over om zelf in zo’n mooi pand te wonen. Als er hier in de buurt nu ook maar eens werk te vinden was.

Inderdaad, aan het grote open plein was naast de Bijenkorf een V&D! Dat ik die eerst niet gezien had. En zag ik daar een bekende lopen? Hij zwaaide wat twijfelend naar me. Het was mijn eigen zoon. Docent ziek, de les was niet doorgegaan. Omdat de volgende les pas om één uur begon was hij ook maar de stad ingetrokken. Hij besloot met me mee te gaan voor een kop koffie, om hem te overtuigen bleek een keer het woord appeltaart voldoende. Aan een tafeltje voor het raam kregen we het er over dat we allebei het accent dat we hoorden zo leuk vonden. Net alsof Ilse de Lange overal om je heen liep. “Leùeùk”, zeiden we bijna tegelijk. De sfeer was heel ontspannen. We keken over het plein en zagen wel 4 kerktorens boven de stad uitsteken, drie ervan niet eens zo ver weg. Misschien de moeite waard om eens een kijkje te nemen, we hadden tijd genoeg.

Tegenover de Ierse pub stond een kerk uit grote blokken zandsteen met een enorme zonnewijzer aan de toren. De kerk was mooi van lelijkheid. Er was in de loop der tijd heel wat aan verbouwd, dat was duidelijk. Steeds was gewerkt volgens de toen nieuwste inzichten wat resulteerde in een rare combinatie van romaans, halverwege een boog overgaand in vroeg gotisch maar er was ook een treurige negentiende-eeuwse aanbouw. Een informatiebord leerde dat de basis van het gebouw dateerde van omstreeks 1000, in 1200,1480 en rond 1840 waren er stukken aan verbouwd. De veel te grote zonnewijzer dateerde ook uit het midden van de negentiende eeuw. Na de stadsbrand van 1862 is de kerk hersteld. Het gebouw was gesloten, blijkbaar functioneerde het niet meer als gebedshuis.

We verkenden de omgeving van Atak, waar de oefenruimtes van de popacademie en ook een poppodium waren. Daar zouden ’s middags de workshops zijn die mijn zoon ging bezoeken. Aan het eind van de middag had hij tot 18.00 uur nog een les songwriting. We wandelden op ons gemak naar het conservatorium en spraken af dat hij me zou bellen als hij klaar was, zodat ik hem kon ophalen. We namen afscheid en hij verdween in de school. Twaalf uur alweer. Ik ging eerst maar eens een hapje eten.

Democratie

23 maart 2010

Democratie betekent letterlijk ‘volksheerschappij’. Het volk heeft het dus voor het zeggen. Hoe, dat blijkt niet uit de betekenis. In Nederland bestaat een getrapt systeem waarbij een beperkt deel van het volk mag stemmen op kandidaten, verenigd in partijen, om een parlement te vormen. De kandidaten hebben als ze verkozen zijn een mandaat van de kiezer om hem 4 jaar lang te vertegenwoordigen. De partijen van de volksvertegenwoordigers groeperen zich om een meerderheid te vormen, die uit hun midden een regering samenstelt.

Als dat is gelukt, zijn de volksvertegenwoordigers monddood. Ze onderwerpen zich aan wat heet ‘de fractiediscipline’. Vanaf dat moment volgen partijen vertegenwoordigd in de regering slaafs wat de regering doet of roept. De andere partijen zijn slaafs tegen alles wat de regering doet of roept, ze zijn immers de oppositie. Dat dat zowel voor de regeringspartijen als oppositiepartijen vaak niet overeenkomt met wat de kiezer is beloofd, doet er niet toe, de kiezer heeft immers zijn mandaat gegeven. Wat blijft is een rituele dans met vaak een hoge amusementswaarde, maar zonder betekenis.

Toch is dit blijkbaar nog niet genoeg om de wens van het volk uit te schakelen, want er is nog een instituut bedacht, de senaat, of eerste kamer. De kiezer wordt gevraagd een vertegenwoordiger te kiezen die hem gaat vertegenwoordigen op provinciaal niveau. Op dat niveau wordt nauwelijks beleid gemaakt of een belangrijk besluit genomen, de belangstelling van de kiezer is dus niet groot, wat de regering precies in de kaart speelt. De gekozen provinciale volksvertegenwoordigers kiezen uit de mindere goden in hun partijen de senatoren die de besluiten van de regering, geaccordeerd door het parlement, nog een keer gaan beoordelen. Omdat landelijke en provinciale verkiezingen niet in dezelfde periode worden gehouden, zijn de verhoudingen in parlement en senaat niet gelijk. Als de eerste kamer iets afkeurt, gaat het alsnog niet door, ondanks de uitdrukkelijke wens van regering en volksvertegenwoordiging.

Deze inrichting van de democratie schept een grote afstand tussen de kiezer en de regering, wat leidt tot een desinteresse of wantrouwen bij de kiezer jegens de regering, en omgekeerd geldt dat ook voor de volksvertegenwoordigers jegens het volk. Veel volksvertegenwoordigers stellen het partijbelang zo hoog, dat ze regenteske trekjes krijgen. Ook als ze niet meer aan de macht zijn worden bestuurlijke baantjes onderling verdeeld. Zelfs posities bij geprivatiseerde nutsbedrijven, banken, zorginstellingen, rechterlijke macht en pensioeninstellingen worden verdeeld onder hetzelfde selecte groepje. Dit gedrag is niet voorbehouden aan een bepaalde stroming of partij, alle partijen opereren op deze wijze. Zo wordt de hele maatschappij ingericht en bestuurd door een elite die het volk minacht.

Tot ver na de jaren vijftig van de vorige eeuw was dit een geaccepteerd model. Maar met de opkomst van de moderne communicatiemiddelen is er de behoefte ontstaan bij het volk om altijd overal onmiddellijk op de hoogte te zijn van alles wat er speelt. Iedereen is nu opeens vol van zijn democratische rechten. Logisch, als het volk regeert, wil het ook op de hoogte zijn. De pers speelt daar handig op in, waar een minister of volksvertegenwoordiger 50 jaar geleden kon volstaan met de woorden ‘geen commentaar’, moet hij nu meerdere malen per dag verantwoording afleggen bij steeds weer een ander nieuwsmedium. Dat vereist een andere houding van de politici.

Politici moeten steeds beschikbaar zijn om hun standpunten toe te lichten, en ze worden in wekelijkse peilingen afgerekend op hun mediakwaliteiten. Dat heeft weer tot gevolg dat politici voornamelijk bezig zijn met ‘scoren’, en scoren doe je alleen met zaken die het publiek bezighouden. Dus bijna alleen maar met korte termijn zaken. Lange termijn zaken zijn het terrein van partijideologen in ontoegankelijke wetenschappelijke partijbureaus. Meestal rond verkiezingstijd wordt er een lange termijnvisie gepubliceerd, die wordt verwerkt in een verkiezingsprogramma dat na de verkiezingen sneuvelt in de coalitieonderhandelingen waarmee de cirkel rond is.

Regeringsbeleid maken of nadenken over gevolgen op de lange termijn van te nemen besluiten is niet meer het terrein van politici, maar van ambtenaren in commissies. Dit legt een extra beslag op het ambtenarenapparaat, dat het niet meer aankan en veelvuldig adviseurs inhuurt. Al die commissies en adviseurs moeten natuurlijk leiding ontvangen, er worden extra ambtenaren aangesteld om alles in goede banen te leiden. Hierdoor dijt het ambtenaren apparaat uit, elke ambtenaar moet immers minimaal 1 leidinggevende hebben die hem vertelt wat hij moet doen, en minimaal 2 ondergeschikten voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Nog even, dan is iedereen in dienst van de overheid. Als we allemaal ambtenaar zijn, dan is de democratie bereikt. Dan is eindelijk het volk aan de macht.

Vrijheid

19 maart 2010

“Freedom’s just another word for nothing left to lose.” Me and Bobby McGee werd postuum een hit voor Janis Joplin. Op dat moment had ze niets meer te verliezen, ze had zelfs het leven al verloren. Vrijheid heeft veel gezichten. Ook niets te verliezen hebben heeft meer dan een betekenis.

Er is de toestand van totale wanhoop waarin je verkeert als alles je ontnomen is en je volkomen in het nauw gedreven bent. Je zit zo klem dat het niet meer uitmaakt wat je doet: als je niets doet is de kans groot dat je gepakt wordt, als je weerstand biedt is die kans even groot. Toch is er dan de innerlijke drang om te ontsnappen, die ene hele kleine kans op vrijheid te pakken die je in je wanhoop nog ziet. Op deze manier niets te verliezen hebben geeft geen gevoel van vrijheid.

Dan kun je ook zelf er voor kiezen niets te verliezen hebben. Doe afstand van je al je materiële zaken en werk, van je meningen en overtuigingen, oordeel over niemand. Totale onthechting van alle bezit en eigenheid. Wees vervuld van leegte. Als je niets hebt, niets materieels, niets eigens, ben je dan echt vrij? Een leven als boeddhistische bedelmonnik, is dat dan vrijheid? Niet de vrijheid die bedoeld wordt in het lied, denk ik.

Hoewel de hippies flirten met het boeddhisme en leken te streven naar een bezitloze maatschappij was hun aversie tegen bezit vooral ingegeven doordat ze als jongere zelf geen bezit hadden. De flowerpower generatie was heel talrijk, maar de welvaart nog niet zo groot dat er genoeg goederen voor iedereen waren. De enige manier om over goederen te beschikken was die te delen of te confisqueren. Behoorde je tot de incrowd, dan was je vrij, alle anderen waren gevangen in bezit, werk of overtuiging. Maar het was een opgelegde vrijheid, wie voor zichzelf koos mocht niet meer mee doen. Dit is volgens mij ook niet de vrijheid waarover het gaat in het lied.

Je kunt vrijheid zien als financiële onafhankelijkheid. Niet meer werken voor een baas, maar voor jezelf. Kunnen kopen wat je wilt. Kunnen doen wat je wilt. Vakantie als je dat wilt. Dat is een vrijheid die alleen kan bestaan in welvaart. Om welvaart te bereiken moet je veel opofferen, in eerste instantie ook je vrijheid. Toch is deze vrijheid zo aantrekkelijk dat we er allemaal naar streven, iedereen wil carrière maken, zo veel mogelijk verdienen. De vraag is of je aan het eind net zoveel vrijheid terugkrijgt als je er aan het begin in stopte. Dat is maar voor weinigen weggelegd. En dan is er nog het risico dat je het eind niet haalt natuurlijk.

Gedachten zijn vrij. Je mag alles denken. Maar mag je ook alles zeggen? Mag je ook alles doen? Het wordt niet altijd op prijs gesteld als je zegt wat je denkt. Ook is niet elke gedachte het waard om uitgesproken te worden. Iedereen heeft wel eens een gedachte die, eenmaal uitgesproken, een ander zou kunnen kwetsen. Of een gedachte die, eenmaal uitgevoerd, ten koste zou gaan van andermans vrijheid. Het feit dat gedachten alleen maar vrij zijn als je er verder niets mee doet is een beperking. Dat je vrij bent in je hoofd is een troostende gedachte als je in onvrijheid leeft, maar vrijheid is dat niet.

Is vrijheid dan de mogelijkheid tot zelfbeschikking? Dat komt er nog het dichtste bij voor mijn gevoel. Dat je in je werk genoeg ruimte krijgt om je taak naar eigen inzicht te doen. Dat je in je privéleven de ruimte krijgt om naast je verplichtingen ook wat voor jezelf te doen op de momenten dat het jou uitkomt. Zo bezien bestaat vrijheid alleen tegelijkertijd met onvrijheid. Je bent vrij om te kiezen, maar elke keuze brengt verplichtingen mee. Je bent vrij binnen een vooraf geschetst kader, buiten het kader treden mag niet of kan niet. Je hebt in je werk de vrijheid in de manier waarop je je taak invult, maar je mag niet iets anders doen. In je vrije tijd zijn er zoveel dingen die moeten dat maar een klein deel ook werkelijk vrije tijd is.

Wie zich onttrekt aan verplichtingen, krijgt op korte termijn vrijheid, maar moet dat later bekopen. De was moet toch gedaan, en kost later misschien wel twee keer zoveel tijd. Wie zijn werk niet doet wordt ontslagen en kan geen vrijheid betalen. Of je betaalt je vrijheid door die van een ander te stelen. Maar ook dat heeft zijn prijs. Ieder karma heeft zijn vipāka. Zo bezien is onvrijheid zelfs voorwaardelijk voor vrijheid. Om vrij te kunnen zijn moet je vrijheid investeren, dus onvrij zijn. Geen vrede zonder oorlog, geen vrijheid zonder beperkingen.

Me and Bobby McGee van Kris Kristofferson is een liedje over egoïsme en spijt. Jongen laat meisje lopen omdat zij op zoek is naar de ware liefde en hij zich niet wil binden. Hij wil zijn vrijheid. Achteraf vindt hij dat wel jammer, het was een lekkere meid die hem goed warm hield ’s nachts en ze hebben toch wel een hoop lol gemaakt zeg! Nu wil haar terug, maar ja, het is te laat, hij is haar kwijt. Dus jongens, lijkt Kris te zeggen, zorg dat je houdt wat je hebt, want in de liefde betekent vrijheid dat je niets meer hebt dat het waard is om niet te willen verliezen.

Me and Bobby McGee door Janis Joplin is een bruisend nummer, het gaat veel dieper dan het oppervlakkige country- liefdesliedje dat Kris Kristofferson componeerde. Het lijkt wel of Janis haar hele leven samenvat in deze ene krachtsexplosie. Een rustig begin, een muzikaal midden en eindigend in een pandemonium waarin elk bandlid vecht om een solo en Janis geen inbreng meer lijkt te hebben anders dan wat klanken op de achtergrond, als herinneringen aan de zangeres die ze was.

Het feit dat Janis was overleden op het moment dat het lied uitkwam, heeft zeker bijgedragen aan het succes van het nummer. Joplin was een icoon. Ooit een vrijgevochten jonge vrouw, inspiratie voor haar generatie, maar al lang niet meer vrij. Volledig afhankelijk van de dope en de criminelen die om haar heen hingen. Bezweken in totale onvrijheid. Zo bezien was voor haar “nothing left to lose” wel de bevrijding. Maar was het een noodsprong, of heeft ze zich laten pakken?

Natuurkunde

20 april 2009

Op de middelbare school was wiskunde één van de vakken die ik erg interessant vond. Eigenlijk was wiskunde toen gewoon een manier om naar de werkelijkheid te kijken. Op zich voegde wiskunde niets toe aan mijn puberleven, maar het gaf een veilig gevoel dat als je je verstand gewoon gebruikte er altijd een goed antwoord kwam. Als het antwoord er ingewikkeld uitzag wist je dat het niet goed kon zijn, want op de middelbare school was alles overzichtelijk en antwoorden op wiskundeopdrachten waren altijd in een simpele vorm. Als je een fout vermoedde ging je alles nog eens na en dan bleek je een minteken over het hoofd te hebben gezien, of een wortel niet weggestreept of zoiets simpels. Wiskunde hoorde bij de middelbare school. Het was ondenkbaar dat het ook buiten de middelbare school enig nut had.

Toen ik later ging studeren, bleek echter steeds dat er meer wiskunde nodig was om de vraagstukken op te lossen waarvoor we werden gesteld. De middelbare school wiskunde bleek niet meer te zijn dan een manier om te leren analyseren, de wereld overzichtelijk in te delen, te decompositieneren, en op de juiste wijze weer in zijn geheel te presenteren. Bij middelbare school wiskunde was voor en achter het isgelijkteken altijd hetzelfde, het zag er alleen anders uit. Na de middelbare school bleek vooral die eigenschap van wiskunde erg handig. Wiskunde was een werktuig geworden, waarmee je problemen kon uitsplitsen in meer kleinere problemen die wel oplosbaar waren, en waarvan je de oplossingen kon samenvoegen tot een totaaloplossing. Voor en na het isgelijkteken was nog steeds het zelfde, alleen na het teken in een andere, begrijpelijkere vorm.

Maar als wiskunde niet meer is dan een werktuig, is het dan wel een wetenschap? Als je naar de historie kijkt werd wiskunde vaak beoefend door wetenschappers, niet specifiek wiskundigen genoemd. Maar wat zijn dat dan, wetenschappers? Wetenschap wordt in het Engels vertaald als science, wat in het Angelsaksische taalgebied staat voor: natuurkunde en chemie. Betekent dat dan al die vakken die je kunt studeren dan eigenlijk geen wetenschap zijn? Wat is dan het verschil met natuurkunde en chemie?

Bijna alle erkende wetenschappen bestuderen het verleden, en in het meest gunstige geval het heden. Ga maar na: geschiedenis, het woord zegt het al, bestudeert het verleden. Alle taal- en literatuurstudies bestuderen de geschreven taal, die is dus altijd in het verleden geschreven, of de gesproken taal, en dat is ook verleden op het moment dat het is uitgesproken. Bovendien is de wetenschappelijke activiteit beperkt tot het in kaart brengen, rubriceren, administreren. Leuk om te weten, maar niet toekomstgericht. Ook geografie, sociale wetenschappen en economische wetenschappen zijn niet anders. Ook hier alleen beschrijving van het verleden en het heden, in het beste geval wordt een model ontwikkeld gebaseerd op de geschiedenis en extrapolaties om voorspellingen over de toekomst te kunnen doen, of wetmatigheden binnen het model aan te tonen. Er kan echter nooit bewezen worden dat de wetmatigheden ook daadwerkelijk in de realiteit gelden. Daar wordt ook geen moeite voor gedaan. In de medische wetenschappen probeert men door analyses van de bestaande situatie die te begrijpen en vanuit dat begrip een nieuwe geneeswijze te vinden.

Natuurkunde is de enige toekomstgerichte wetenschap. Zoals de Nederlandse cultuurfilosoof Godfried Bomans al stelde: Alles wat een mens kan bedenken, kan waarheid worden. De natuurkunde is de enige wetenschap waarin dit ook praktijk is. Tot nu toe heeft elk vermoeden (van een deeltje, van een kracht) tot het bewijs van bestaan geleid, of wordt gezocht naar het bewijs. Er worden gigantische installaties gebouwd om onderzoeken te kunnen doen, met een geweldige economische spin-off, ongeacht het resultaat. In de natuurkunde is het ook gemeengoed om een experiment als gedachte-experiment uit te voeren, en daarna zodra de technische mogelijkheden er zijn, of de het nodige gereedschap ontwikkeld is (wiskunde) zijn, dit empirisch te bevestigen. Daarmee lijkt natuurkunde ook erg veel op de klassieke filosofie, vader en moeder van alle wetenschap.

Natuurkunde is de enige echte wetenschap. Scheikunde bestaat niet meer sinds de laatste alchemist het leven liet. Wat er blijft is chemie, en dat is niet meer dan toegepaste natuurkunde. Alle bèta studies zijn in feite toegepaste natuurkunde. Bouwkunde, werktuigbouw, astronomie, vliegtuigbouw zijn niets meer dan beperkte uitwerkingen van statica, dynamica. Biologie en geneeskunde vergen een hoop kennis van chemie en natuurkunde, en worden daarom vaak als bètawetenschap gezien, maar in feite zijn zij slechts beschrijvend en dus aan te merken als alfawetenschap. Wiskunde betekent voor de wetenschap wat elektrisch gereedschap voor het bouwvak betekent: zonder zou het werk aanzienlijk zwaarder zijn, sommige zaken zouden anders, omslachtiger moeten worden gerealiseerd, en weer andere zaken zouden onmogelijk zijn.

En de filosofie dan, zul je vragen, natuurkunde lijkt daar toch op? Ja, inderdaad. Goed beschouwd doen filosofen het op dezelfde manier als natuurkundigen, alleen houden ze halverwege op. Ze schrijven een boekje over hun overpeinzingen, maar komen niet tot daden. Ze tonen niets aan en bewijzen niets. Dat interesseert ze ook niet, filosofen filosoferen voor het filosoferen alleen. En dat is eigenlijk ook wel heel lekker.

Borrel!

17 april 2009

Borrels. Ik haat borrels. Maar soms kan ik me er niet aan onttrekken en zo was ik dan ook deze vrijdagmiddag in de kantine beland. Er heerste een jolige sfeer, het gezelschap bestond uit voornamelijk mannen van in de dertig en veertig, met hier en daar een verdwaalde vrouw uit de zelfde leeftijdscategorie. Het weekend stond weer voor de deur en ze hadden er duidelijk zin in! Het geroezemoes was zo oorverdovend dat het onmogelijk was een gesprek te voeren. Het was me dan ook een raadsel waarom iedereen zo druk aan het praten was, er was toch niemand die het verstond. Het was benauwd en druk. Blijkbaar hadden de meesten niet zoals ik tot 4 uur gewacht want er hing al een drukkende atmosfeer van bier en warme zweterige lijven. Niet elke leasewagen zou het weekend ongeschonden ingaan, besefte ik.

Ik wurmde me tussen de antracietgrijze colberts door naar de bar en bestelde een bier. Nu maar hopen dat mijn baas zou zien dat ik er was, dan kon ik daarna zo snel mogelijk naar huis. Sparren met je collega’s, netwerken, het is allemaal flauwekul. Ik had de hele week al gespard met collega’s bij de klant en heel netjes gewerkt. Blijkbaar straalde ik uit dat ik er echt geen zin in had, want ik werd volkomen genegeerd. Gelukkig niet door het meisje achter de bar. Goed zo. Ik nam mijn pilsje (Heineken, bah!) met een plichtmatig “dankjewel” in ontvangst en probeerde me weer uit de drukte te wurmen. Als ik het een half uur vol zou houden was misschien de file op de A27 tot minder dan 10 kilometer geslonken, maar zelfs een half uur in de file leek me op dit moment aangenamer dan weer zo’n verplicht samenzijn. Ik had er zelfs mijn colbert voor aangetrokken en zweette me een ongeluk, op die manier bijdragend aan het plaatselijke broeikaseffect.

Ah, gelukkig, daar was Johan. Eigenlijk een eikel, maar altijd bereid tot een praatje. En de baas moest natuurlijk wel zien dat ik aan het sparren en netwerken was, anders kostte me dat misschien wel punten op mijn beoordeling. Wat een bedrijf. Dat ik het hier al zo lang volhield. De een vond zich nog geweldiger dan de ander en allemaal waren ze er van overtuigd dat ze het regenwater hadden uitgevonden. “Hee, Johan, hoe is het bij dé bank?” “Hoi Ton, nou het is weer raak hoor, ze hebben weer wat bedacht. Eerst gooien ze alle vaste medewerkers met kennis er uit, de rest sourcen ze out, dan fuseren ze, dan weer niet, dan weer wel, maar dan blijkt dat er niemand meer is met kennis van zaken die bovendien dat Hindi-engels kan verstaan behalve wij externen. Nou hebben ze een oplossing gevonden hoor: Alle externen die langer dan 5 jaar ingehuurd zijn moeten kiezen: of vertrekken, of in dienst komen bij ABNAMRO. Hebben ze meteen weer de expertise in eigen huis. Balen joh.”

Ik wist meteen weer waarom ik zo mijn best had gedaan na 14 jaar daar weg te komen. De beklemmende sfeer bij de bank waarvan iedereen die er de laatste 10 jaar had gewerkt continu voelde hoe het bedrijf doelbewust naar de klote werd geholpen. Ik heb die kaart nog van die Schmittman, als je hem openklapt klinkt zijn stem: “We gaan het anders doen.” Jaja, wij zagen toen al waar dat toe zou leiden. Dankzij de kredietcrisis wordt het misschien ooit nog wat, maar dat gaat nog minstens twintig jaar duren.

Ik had de afgelopen 4 jaar ‘echt’ carrière gemaakt, Johan was gebleven, hij zat er ook alweer 15 jaar nu. “Maar dat komt jou toch wel goed uit, jij wilde toch altijd al graag bij ABNAMRO werken?” zei ik zo serieus mogelijk. De ironie ontging hem volkomen en hij keek me met hele grote sint bernardshondenogen aan terwijl hij een grijns probeerde te maken. Geen gezicht. “Nou nee, bedankt! Vijftien jaar geleden wilde ze me niet aannemen en wel inhuren, en nou andersom. Ze bekijken het maar!” “Ach maak je niet druk, ze hebben mij er wel tien keer uitgegooid en dat ging steeds op het laatst niet door. En kijk eens naar Peter, die is gewoon een half jaartje bij de RABO geweest en is nu weer terug. Daar zal het bij jou ook wel op uitdraaien.” “Ja, dat zal dan wel.” Weer die hondenogen.

Ha! Ik was gezien! Even de duim omhoog, ja, reactie, nu zaak om me van Johan te ontdoen en weg te sluipen. Ik nam snel de laatste veel te grote slok inmiddels lauw Amstelwater en zei terwijl ik mjin mond afveegde: “Johan, ik ga rijden, met een beetje geluk rijdt het nu door tussen Lexmond en Noordeloos en ga ik lekker binnendoor naar huis.” “OK, zie je.” Johan had zich al omgedraaid op zoek naar iemand anders die hem wilde aanhoren.

Natuurlijk stond het bij Hagestein al vast, maar dat kon me niks schelen! Weekend! Morgen lekker bij de jongens langs de lijn en zondag rondhangen bij de tennis. Daar hebben ze tenminste Jupiler! En maandag? Ach maandag, dat zien we dan wel weer. Kijk, ik mag alweer tien meter rijden! Het leven is fantastisch!